Lees pagina voor

Boter op het Hoofd?

Gemeenten en eigendommen van Joden binnen het werkgebied van de voormalige Joodse gemeente Zaltbommel tijdens de Tweede Wereldoorlog

Korte samenvatting

Ester Vink

Zaltbommel, november 2023

Oude foto vanuit de lucht van vestingstad Zaltbommel. Zie toelichting onder de foto -

De knusse vestingstad Zaltbommel, besneeuwd en wel op een luchtfoto gemaakt door de Royal Air Force, op 21 januari 1945. Britse vliegtuigen voerden in 1944 en 1945 regelmatig fotoverkenningsvluchten uit boven het rivierengebied.
Wageningen University & Research

Zaltbommel was kort voor de Tweede Wereldoorlog een gezapig stadje, waarin het leven zijn gangetje ging, zo is het beeld. De leden van de plaatselijke Joodse gemeenschap voelden zich hier thuis, evenals de Joden in omliggende dorpen. Allen maakten ze deel uit van de Joodse gemeente Zaltbommel.
In de oorlog is die situatie radicaal veranderd. De bezetter zette een genadeloze jacht op de Joodse bewoners en hun bezittingen in. Vanaf het voorjaar van 1943 waren Joden onzichtbaar geworden omdat ze waren weggevoerd, dan wel ondergedoken.
Zaltbommel en de naburige plaatsen raakten betrokken bij gevechtshandelingen en ingrijpende gebeurtenissen. Veel inwoners lieten zich van een onverwachte kant zien. Dat kon negatief of positief uitpakken, alleen was de inhoud van die begrippen in de praktijk erg rekbaar geworden.
Als er iets over die periode duidelijk wordt, is het wel dat eenduidige zwart-wit-, of goed-fout situaties in het dagelijks burgerbestaan vaker niet dan wel zijn voorgekomen. ‘Schemerzone’ is een woord dat op de situatie van toepassing.

Gemeentelijke functionarissen

Dat was de eerste uitkomst van het onderzoek dat is gedaan naar de manier waarop de burgerlijke autoriteiten in Zaltbommel en omstreken omgingen met de belangen en tegoeden van hun Joodse inwoners. Terugblikkend op die jaren blijkt er bovendien een dichte mist te hangen boven de handel en wandel van de ambtsdragers van destijds. Zelf hebben ze daar na de oorlog het nodige aan bijgedragen omdat dit hen beter uitkwam.

Jan Boll, de omstreden NSB-burgemeester van Zaltbommel, was hier uitermate bedreven in. Boll kon niet worden vergeleken met een vooroorlogse ambtgenoot. Hij was een ‘leider’, benoemd door de bezettingsmacht, een man die zijn wil aan de complete gemeentelijke organisatie kon opleggen. Boll op zijn beurt voerde in principe uit wat de Duitse bezetter van hem verlangde, maar kon daarin creatief zijn. Dit blijkt bijv. uit zijn afhandeling van de achtergelaten goederen van Joodse inwoners van Zaltbommel. Tegen de orders in is een deel daarvan tijdens de oorlog in de stad opgeslagen gebleven, in plaats van te worden ingeladen met als eindbestemming Duitsland.
Uit het onderzoek blijkt dat burgemeester Boll zich persoonlijk heeft verrijkt met roerende goederen van Joden die hun huizen hadden moeten verlaten en met verdachte transacties met onroerende goederen van Joden. Hij maakte hierbij gebruik van kansen die zijn functie hem boden.
Dat valt de gemeentelijke organisatie nauwelijks aan te rekenen, want deze was geamputeerd en monddood gemaakt door de Duitse machthebbers. Corrigerende mechanismen functioneerden niet meer. Ook het feit dat met name in lagere gemeentelijke of semi-gemeentelijke functies door toedoen van Boll NSB’ers en aanverwante personen waren aangesteld, deed de organisatie geen goed.

De niet-NSB-ambtenaren in de hogere functies hadden, door zich ‘flinker’ op te stellen, zoals in naoorlogse onderzoeksberichten staat, wel wat meer tegengas kunnen geven aan Boll en zijn handlangers. In plaats daarvan schikten ze zich, net als het overgrote deel van de Nederlanders indertijd. Zij waren voor het oog van de wereld voornamelijk passief en voerden in navolging van hun superieur Boll uit wat de boven hen gestelde autoriteit verordende.

Of het voor de Joodse inwoners van de gemeenten veel verschil zou hebben uitgemaakt als de gemeenteambtenaren zich inderdaad flinker hadden opgesteld, is eigenlijk niet te zeggen. Misschien zouden meer Joden zijn ondergedoken wanneer de gemeenteambtenaren toeschietelijker waren geweest. Het ambtelijk apparaat moet na pakweg 1941 beter hebben kunnen inschatten wat de ware bedoelingen van de bezetter waren dan de gemiddelde burger. Ambtenaren hadden kunnen waarschuwen of misschien zelfs mensen in veiligheid kunnen brengen.
Hadden, zou hebben …, het is achteraf moeilijk te peilen wat toentertijd reële opties waren. De strategie van de Duitsers was in de eerste oorlogsjaren die van een sluipende ontmenselijking van de samenleving. Velen beseften dat pas toen het al te laat was (Zie het omstandige relaas over die jaren in: J. Presser, Ondergang, de vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945, ’s-Gravenhage 1965, 26-242.)

In de gemeente Zaltbommel is een minderheid van de NSB-beambten, werkzaam bij vooral de gemeentelijke nutsbedrijven en de marechaussee, over de schreef gegaan. Het ging hier om kleine onregelmatigheden, waarbij vooral roerende eigendommen van Joden in het spel waren en achterstallige, eveneens kleine, betalingen van lokale belastingen en heffingen ten laste van afwezige Joodse eigenaren van huizen. Het was kruimelwerk, en degenen die zich hieraan schuldig maakten werden daar bepaald niet rijk van.

Onroerend goed ten behoeve van de overheid

Toch waren het niet alleen die paar NSB’ers en collaborateurs die profiteerden, ook enkele onverdachte leden van het gemeentebestuur van Zaltbommel hadden boter op het hoofd. Daarbij hadden ze niet hun persoonlijke verrijking, maar het algemene gemeentelijke belang voor ogen. Dat maakt wel enig verschil. Deze gevallen hadden voornamelijk betrekking op onroerend goed en de gemeentelijke belastingen.

De ‘goede’ burgemeester Tutein Nolthenius en loco-burgemeester Rutgers ondernamen in 1941 stappen om gronden van de erven Van Blijdenstein te verwerven ten behoeve van geplande uitbreidingswijken van Zaltbommel. In één geval is die uitbreidingswijk pas aan het einde van de 20ste eeuw verschenen. Voor zover gedacht wordt dat het gemeentebestuur in het belang van de Joodse grondeigenaren handelde, zoals de gemeente zelf na de oorlog aanvoerde, deze gedachte wordt ontkracht door de gerechtelijke procedure na de oorlog. Daarbij hield de gemeente vast aan de vermeende rechten op de stukken landbouwgrond. Het liep uit op een nederlaag voor de gemeente Zaltbommel, voor het gerecht vertegenwoordigd door de onverdachte naoorlogse burgemeester en de gemeentesecretaris.

De optie die de gemeente Zaltbommel in 1941 nam op een boomgaard, ook in een uitbreidingsgebied van de stad gelegen, was daarentegen in het voordeel van de Joodse eigenaar. Bernard Salomon Drievoet hoefde de boomgaard zodoende niet gedwongen te verkopen en kreeg hem na de oorlog probleemloos terug.

Een derde voorbeeld van een gemeentelijk apparaat dat grenzen overschreed is te vinden in Herwijnen. De gemeente Herwijnen deed pogingen het huis Molenstraat 10, dat van de weggevoerde Bernard Salomon van Straten was geweest, aan te kopen als huisvesting van de gemeentesecretaris. De aankoop ging echter niet door omdat burgemeester Boll van Zaltbommel de niet-NSB-burgemeester Bulk van Herwijnen aftroefde bij de Duitse roofinstantie.

Tenslotte heeft de Nederlandse Staat in 1943 een groot stuk landbouwgrond bij Aalst gekocht dat was afgenomen van de in 1940 naar de VS uitgeweken Joodse eigenaar. Die transactie is in 1947 ongedaan gemaakt.

Naheffingen

Overal in Nederland hebben gemeenten na de oorlog achterstallige plaatselijke belastingen en heffingen in rekening gebracht van teruggekeerde Joodse inwoners of hun nabestaanden. Voor zover te herleiden uit de beperkte gegevens, lijkt de gemeente Zaltbommel dat ook te hebben gedaan, conform het landelijke beleid. Dat was erg zuur wanneer het lasten betrof die door NSB-huurders of oorlogskopers van Joods vastgoed niet waren betaald, zoals veel voorkwam. Het was officieel de bedoeling dat deze lasten bij de afhandeling van herstelprocedures verrekend zouden worden, zodat teruggekeerde Joden of hun nabestaanden geen schade zouden lijden. Of dat inderdaad is gebeurd, blijft onduidelijk. Het waren slechts kleine bedragen, die er gemakkelijk bij ingeschoten kunnen zijn.

Notariaat

In alle transacties tijdens en na de oorlog hebben notarissen een belangrijke rol gespeeld. Op de vraag of de notarissen die binnen het werkterrein van de Joodse gemeente Zaltbommel actief waren, verwijtbaar gedrag hebben vertoond, kan ontkennend worden geantwoord. Dubieuze transacties, zoals de aankopen van Joods onroerend goed die NSB-burgemeester Boll en zijn kameraden door gelijkgezinde notarissen lieten optekenen, zijn hier niet bekend.
De notarissen vervulden hun taken uiterst dienstbaar voor de opdrachtgevers, het ene moment ten behoeve van collaborateurs, het volgende moment ten behoeve van teruggekeerde Joden of hun nabestaanden. ‘U betaalt, wij leveren’, was kennelijk het adagium.

Maar er waren wel gradaties. Notaris Offermans heeft zich in 1941 ingespannen om landbouwgronden van de weduwe Van Blijdenstein te onttrekken aan de onteigening door de Duitsers en hij heeft in het buitenland wonende nabestaanden van Van Blijdenstein na de oorlog terzijde gestaan bij hun zoektocht naar verdwenen familie-eigendommen. Notaris Landweer uit Ammerzoden heeft een aantal schijnkoopconstructies van landbouwgronden van Joodse eigenaren opgezet, in goed gezelschap van de collega’s Offermans uit Zaltbommel en Van Dam uit Rossum.

‘Slap’. Als zodanig werden tijdens de naoorlogse zuiveringen van het ambtenarenapparaat de niet-NSB-overheidsdienaren nogal eens beoordeeld. Naar hun functioneren tijdens de oorlog werd tenminste onderzoek gedaan, hoe gebrekkig ook soms. Daarentegen werd na de oorlog het optreden van niet-NSB-notarissen binnen het werkgebied onder geen enkel vergrootglas gelegd. Zoveel jaar na dato kan de beroepsgroep gekenschetst worden als al te coöperatief jegens de bezettende instanties.

Hulp

Rossum en Zaltbommel waren de enige plaatsen waar een handjevol leden van de vroegere Joodse gemeente Zaltbommel terugkeerde na de oorlog. Afgezien van de hulp van de gemeente en de politie bij het terugkrijgen van het huisraad van Arnold Hes, zijn ze, evenals elders in het land, door de gemeentelijke organisaties niet of nauwelijks ondersteund. Ze waren vooral aangewezen op de eigen familie en Joodse lotgenoten.